nro-bergen-logo.png

Dit doen we al

Op tal van plaatsen in ons land zijn er inspirerende voorbeelden van hoe onderwijs en onderzoek elkaar versterken. Wat gebeurt er zoal en waarom? Welke onderzoeken maken het onderwijs nu al beter? En welke dilemma’s en vraagstukken vragen nog om een oplossing? Acht korte verslagen van deelsessies van het NRO-congres 2016 ‘Kennis maken, kennis delen’.

opening.JPG

Kennisrotonde scoort 7,7

U een vraag, wij een antwoord

‘Wat zijn de leeropbrengsten van tabletgebruik in de basisschool?’ Met dit soort actuele kennisvragen kun je tegenwoordig terecht bij het online kennisloket van het NRO, de Kennisrotonde. Kennismakelaar Anne Luc van der Vegt: “Soms komen er verrassende antwoorden, die niet overeenstemmen met het idee dat iemand van tevoren had.”

De Kennisrotonde werkt als volgt:

Stel nu dat een leerkracht met de vraag komt of het nakijken van schriften zin heeft – een daadwerkelijk gestelde vraag. Hoe gaat de Kennisrotonde om met zo’n vraag? Vaak moet deze allereerst worden aangescherpt. Anne Luc: “Is een vraag concreet genoeg en ‘onderzoekbaar’?”
Bij deze vraag blijkt dat het eigenlijk gaat over het geven van feedback: heeft een leerling daar iets aan? “Een uitstekende vraag dus die je met behulp van wetenschappelijke kennis kunt beantwoorden”, aldus Anne Luc. Vervolgens gaan experts op zoek naar beschikbare kennis uit onderzoek naar effectieve feedback.

Breder trekken

Een andere vraag die bij de Kennisrotonde terecht kwam: of de rekenonderdelen tijd, geld en meten geclusterd kunnen worden aangeboden. “Dit is een vrij specifieke vraag waarnaar nog nauwelijks onderzoek is gedaan. Daarom wordt er bij dit soort vragen gekozen om de vraag breder te trekken en te kijken naar wat voor onderzoek er is gedaan naar effectief reken- en wiskundeonderwijs in het algemeen. Met die uitkomsten kon de leerkracht prima verder.”

Bruikbaarheid: 7,7

Het mooie is dat een antwoord niet alleen teruggekoppeld wordt naar de vragensteller, maar wordt gedeeld op de site van de Kennisrotonde. Inmiddels zijn de antwoorden die gegeven zijn al honderden keren bekeken. Ook al bestaat de Kennisrotonde pas een jaar, zij blijkt te voorzien in een grote behoefte: er kwamen ruim 130 vragen binnen en bijna de helft is – met een gemiddelde doorlooptijd van twaalf weken – al beantwoord. De rest is in behandeling. “En niet onbelangrijk: geheel gratis hè? De bruikbaarheid is gewaardeerd met een 7,7. Dat is toch een prachtig rapportcijfer?”, lacht Anne Luc.

Meer weten?

www.kennisrotonde.nl

_G8A1657.JPG
Hoe geef je richting aan professionele ruimte?

De leraar doet het onderwijs. De schoolleider organiseert de school. Maar er zijn ook onderwerpen waar beheer en onderwijs elkaar treffen. Daar wordt de professionele ruimte betwist.

Je kunt er eigenlijk niet tegen zijn: meer professionele ruimte voor leraren. Dus komt het terug in veel beleidsstukken en onderzoeken. En hoewel de definitie van professionele ruimte niet eenduidig is, is wel duidelijk dat het optimaal inrichten en benutten van professionele ruimte complex is. Daarnaast is het onduidelijk of schoolorganisaties voldoende aansluiten bij het streven om docenten meer zeggenschap te geven bij de inrichting en kwaliteitsverbetering van het onderwijs. “Hoe een leraar professionele ruimte ervaart hangt voor een belangrijk deel af van de vraag hoe docent en schoolleider zich tot elkaar verhouden”, zegt Rosanne Zwart. Zij doet samen met Monika Louws onderzoek naar professionele ruimte in het onderwijs.

Betwist gebied

Professionele ruimte binnen het onderwijs is vooral onderwerp van discussie als het onderwijskundig en het beheersmatig domein elkaar tegenkomen, stelt Louws. Bij elk van die domeinen is duidelijk wie verantwoordelijk is: de leraar doet het onderwijs en het beheer ligt bij de schoolleider. “Maar daartussen ligt een ‘betwist gebied’ waar professionele ruimte wordt beslist. Denk aan het veranderen van het curriculum of de implementatie van een nieuwe methode. Wie beslist is een proces van dialoog, onderhandelen, claimen, etc.”

Waar ging het mis?

In hun onderzoek laten Louws en Zwart schoolleiders reageren op anekdotes uit de praktijk. Een voorbeeld daarvan is een visiestuk dat geschreven moet worden over het versterkt bètaonderwijs. Vanuit de schoolleiding worden geen eisen gesteld aan dit stuk, maar het zal leidend zijn voor de ingezette koers van de school. Vier leraren zijn vanwege hun vooruitstrevende blik uitgenodigd om betrokken te zijn bij het schrijven ervan. Ze hebben taakuren gekregen. De leraren reageren enthousiast, maar ze leveren niets op. Zij willen richtlijnen van het schoolbestuur.

Logische vraag: waar ging het mis?

Veel aannames

“Hoe meer ruimte je leraren wilt geven, hoe meer de schoolleiding ernaast moet blijven lopen. Samen maak je dat plan”, aldus de reactie van een schoolleider op de conclusies van Zwart. “Het waartoe ontbreekt. Daardoor is er gebrek aan eigenaarschap”, stelt een ander.

Dat is ook de mening van de schoolleiders die hebben meegedaan aan het onderzoek. Docent en schoolleiding moeten samen die professionele ruimte creëren. Onderzoeker Zwart: “Wij zien bij het vaststellen van professionele ruimte veel aannames. Het gesprek daarover is van cruciaal belang. Maar die dialoog komt niet zo vaak voor. Er is dus werk aan de winkel.”

Meer weten?

www.professioneleruimte.info

_O2A0267.JPG
‘Leraren mogen best wat trotser zijn op hun vak’

Recent onderzoek toont aan dat het imago en de status van het beroep als leraar verslechteren. Opvallend is dat het vooral de leraren zelf zijn die er zo over denken. De onderzoekers Frank Cörvers (ROA/Universiteit Maastricht) en Sjerp van der Ploeg (Ecorys) spreken van ‘een zorgwekkend laag zelfbeeld’ en vinden dat leraren best wat trotser mogen zijn op hun vak.

Zowel het imago als de status van het beroep leraar verslechteren. Om het imago te meten werden in het onderzoek zachte indicatoren als het aanzien van de leraar, de plaats op de beroepenladder, beeldvorming en zelfbeeld gebruikt. In het onderzoek naar de status van het beroep werden harde indicatoren als beloning en de kwaliteit van de instroom gebruikt.

Gemengd beeld

De status van leraren aan de hand van objectieve indicatoren laten een gemengd beeld zien. Het invoeren van de functiemix wordt als positief ervaren. Sinds het invoeren hiervan zijn leraren meer gaan verdienen. Het opleidingsniveau is minder gestegen dan het niveau in andere beroepsgroepen. Opvallend is verder dat ondervraagden denken dat leraren minder verdienen dan dat ze daadwerkelijk verdienen.

Vervolgonderzoek

Naast leraren en aspirant-leraren is ook aan ouders, leerlingen en een deel van de bevolking gevraagd hoe zij het imago en de status van het leraarsvak inschatten. Wanneer gevraagd wordt een lijst van meer dan honderd beroepen op aanzien te rangschikken, scoort het beroep niet erg hoog. Het maakt daarbij niet uit in welke onderwijssector de leraar werkt: aan de leerkracht in het po wordt ongeveer dezelfde status toegekend als aan de mbo-docent. Hoe zou het beroep van leraar weer meer aanzien kunnen krijgen? Helpen zaken als salarisverhoging of professionaliseringsactiviteiten? Daarover gingen de sprekers met de deelnemers in gesprek. Een sluitende oplossing is er nog niet: in een vervolgonderzoek willen de onderzoekers nog kijken naar de mogelijke effecten van de Lerarenagenda.

Geen waardering?

Het onderzoek laat zien dat het aanzien van het leraarsvak in de afgelopen 20 jaar is gedaald – maar deze daling is volgens de algemene bevolking kleiner dan leraren zelf denken. Bovendien denkt de algemene bevolking dat leraren meer gewaardeerd worden dan de leraren zelf denken. Pikant detail: van de 2.000 ondervraagde leraren en aspirant-leraren was er niet een die opschreef dat hij van mening was dat de maatschappij veel waardering heeft voor zijn beroep. De hoogste tijd om wat trotser te zijn op het eigen vak, aldus de onderzoekers.

Meer weten?

De NRO-projectendatabase voor het onderzoeksrapport (beschikbaar uiterlijk december 2016)

_O2A0152.JPG
Het belang van onderzoek voor de praktijk

Onderzoek kan een bijdrage leveren aan het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs, maar hoe? En welke rol hebben leraren daar zelf bij? Zet elf deelnemers van het NRO-congres 2016 aan een kampvuur bij elkaar en laat ze samen vragen en antwoorden formuleren. De resultaten.

Vraag: Hoe weet ik of een onderzoek op een andere school ook op mijn school kan werken?

Antwoord: Werkende methodes op een andere school zal je altijd moeten vertalen naar je eigen context. Dat is gemakkelijker als je met het onderzoek hebt kunnen meekijken, hebt kunnen deelnemen of contact hebt met de school waar het onderzoek is verricht. Er zijn leraren die in een netwerk onderzoek nader beschouwen en elkaar daarvan op de hoogte stellen. Dat vergt kennis van elkaars manier van werken en elkaars belangstelling. Maar dat werkt wel.

Vraag: Wat hebben leraren nodig om onderzoeksmatig te (blijven) werken?

Antwoord: Er zijn zowel in het primair als het voortgezet onderwijs scholen die een samenwerking aangaan met de universiteit. Docenten worden onderzoeksmatig begeleid. Maar na bijvoorbeeld twee jaar valt de begeleiding weg. Wie blijft dan nog de urgentie voelen van het onderzoek? Welke leraar gaat ermee door? Een oplossingsrichting kan zijn: een docent zo opleiden dat hij andere docenten kan coachen.

Een andere weg is om te differentiëren binnen de school. Niet iedere leraar hoeft onderzoeker te zijn. Je zou binnen de school kunnen kiezen voor expertgroepen van onderzoekers en daar omheen een ring kunnen maken met docenten die kritische vragen stellen. Een derde richting is om teams hun eigen ‘kennisrotonde’ te laten vormen. Ieder lid kan een vraag formuleren en daarna met collega’s samen op zoek gaan naar het antwoord.

Vraag: Hoe krijg ik leraren zover dat ze op onderzoek uit willen gaan?

Antwoord: De cruciale factor is niet zozeer geld, maar tijd. Veel leraren die graag onderzoek zouden willen doen hebben al aanvullende taken. Dus je moet het onderzoek faciliteren. Voor de school is daarbij lastig dat de uren die een leraar in een onderzoek steekt nooit voldoende worden gecompenseerd om die leraar voor de klas te vervangen. Het kan dus alleen als het bestuur er achter staat. Vervolgens is het de kunst om onderzoek te kiezen dat aansluit bij de behoefte van de school én de interesse van de leraar.

_O2A0076.JPG
Teams en netwerken versterken professioneel vermogen

Met het professioneel vermogen van de leraar in het primair onderwijs is het matig gesteld, vinden de leraren zelf. Maar dat valt te verbeteren, zeggen onderzoeker Mirko Noordegraaf en leraar Erik Roosken. En dat is goed voor het onderwijs én de leraar zelf.

De werkdruk in het basisonderwijs is enorm hoog. Het is een veelgehoorde klacht. Leraar Erik Roosken kwam ertegen in het geweer. Hij schreef een betoog in De Volkskrant met als kop: Het valt allemaal wel mee met de werkdruk in het onderwijs. Roosken nu: “Leraar zijn is een leuk beroep dat je in veertig uur prima kunt doen. Gaat het over de werkdruk, dan praat iedereen elkaar na. Je moet vooral zelf je grenzen stellen in wat je doet en wat je laat.”

Lastige omstandigheden

Professioneel vermogen is de manier waarop leraren pro-actief omgaan met lastige omstandigheden. Omgaan met werkdruk is daar een onderdeel van. Mirko Noordegraaf, hoogleraar Publiek Management aan het departement Bestuurs- en organisatiewetenschap aan de Universiteit Utrecht, deed onderzoek naar het professioneel vermogen van leraren. Dat professioneel vermogen is van invloed op de onderwijskwaliteit en op de vitaliteit en gezondheid van leraren. Hoe meer leraren op een school beschikken over dit vermogen, hoe beter de prestaties van een school.

Collectief eergevoel

De leraren beoordeelden hun eigen professioneel vermogen met een 3,6 op een zevenpuntsschaal. Variabelen die relevant bleken voor professioneel vermogen zijn: maatschappelijke motivatie, training, netwerken, autonomie en collectief eergevoel, zo blijkt uit het onderzoek.

De conclusie is dat het professioneel vermogen van de leraar vergroot kan worden door bijvoorbeeld het versterken van teamrelaties, coachend leiderschap en door academisering van leraren. Zo kunnen schoolprestaties omhoog en kan het ziekteverzuim omlaag.

Indekgedrag

Leraar Erik Roosken stelt dat je als leraar heel veel zaken zelf in de hand hebt. Zoals bijvoorbeeld de administratie. “Je hebt mensen die elke dag incidenten rapporteren. Dat is indekgedrag: registreren om geen gezeur te krijgen. Ik rapporteer alleen als er iets heel erg mis gaat.”

Hij pleit voor een praktische oplossingsrichting: “Spreek je uit als je zorgen hebt over een ontwikkeling, ga met elkaar in gesprek en ontwikkel samen alternatieven. Daar kom je verder mee dan alleen maar vragen om verandering.”

Meer weten

www.nro.nl/Training-teams-en-netwerken-versterken-professioneel-vermogen-leraar/

_O2A0114.JPG
Speciaal onderwijs zoekt verbinding

De activiteiten van de expertisemakelaars van het Landelijk Expertise Centrum Speciaal Onderwijs (LECSO) waren voornamelijk gericht op het zoeken van een effectieve verbinding tussen onderwijs en wetenschap. Nu is het tijd voor een volgende stap.

Onderzoeken van gedrag

Volgens Marian Semmekrot van LECSO is er de afgelopen jaren veel gebeurd. “Zo hebben we een netwerk opgebouwd en een eigen kwaliteitssysteem ontwikkeld. Er is een samenwerking gestart met Pi7, een landelijke samenwerkingsgroep van zeven pedologische instituten.” “Maar”, vult Albert Boelen van LECSO aan, “het is nu tijd voor een volgende stap. De focus van het kennisonderzoek lag tot nu toe volledig op het thema ‘gedrag’, omdat dat voor het speciaal onderwijs natuurlijk een relevant thema is.”
LECSO zocht voor de uitvoering contact met onderzoeksorganisatie Praktikon. Onderzoeker Wendy Nelen onderzocht in 43 klassen hoe de ontwikkeling van kinderen wordt beïnvloed door de groepsdynamiek. Een vraag die steeds vaker opkwam en aan LECSO was gesteld met de overgang naar passend onderwijs.

Betrokkenheid

Tijd dus voor (praktijkgericht) onderzoek. Klopte het beeld dat de groepsdynamiek in de klassen met de invoering van passend onderwijs veranderde? Met een projectteam dat bestond uit een schoolpsycholoog, een orthopedagoog, een onderzoeker en een IB-er, startte Praktikon het onderzoek. Onder andere met korte vragenlijsten voor de kinderen en zogenaamde ‘peer nominations’. “Belangrijk voor het onderzoek was de betrokkenheid van ouders, leraren en leerlingen; die hebben we door middel van brieven, presentaties en tussentijdse terugkoppelingen steeds erbij gehaald”, vertelt Nelen.

Weinig veranderd

En? Wat waren de uitkomsten van het onderzoek? Nelen: “Verrassend genoeg is er ook na de invoering van passend onderwijs nog weinig veranderd.” En nu? Hoe worden de uitkomsten gedeeld? “Natuurlijk worden deze teruggekoppeld naar de scholen. LECSO zorgt door middel van veldpublicaties voor verdere verspreiding van de resultaten”, aldus Nelen.

Ondersteuning

Wat nu als scholen met een soortgelijk vraagstuk zitten, hoe kunnen ze dat dan het beste aanpakken? LECSO kijkt allereerst of er publicaties zijn over het onderwerp. Zijn er al vergelijkbare onderzoeken, dan brengt zij de onderzoekers met de scholen in verbinding. Semmekrot: “Bij een laagdrempelig onderzoek kunnen scholen de vragenlijsten ook zelf afnemen. Als het ingewikkelder wordt, kan LECSO ondersteunen. Alles om de wetenschap en het speciaal onderwijs beter met elkaar in verbinding te brengen.”

Meer weten? www.lecso.nl

_G8A0985.JPG
Extra aandacht voor excellente leerlingen

Hoogbegaafde leerlingen behoeven extra aandacht. Maar waaruit bestaat die aandacht? Hoe selecteer je de leerlingen? En wat is excellentie eigenlijk? Vier onderzoekers doen een voorzet.

1. Uitdagen helpt

Jaap Schuitema (Universiteit van Amsterdam) deed onderzoek naar motivatie bij excellente leerlingen in het vo. In zijn onderzoek is gekeken naar de effecten van uitdagende groepsopdrachten voor excellente en gewone leerlingen. De leerlingen werd groepsgewijs, zonder te selecteren, lesstof aangeboden met volop ruimte voor creativiteit en redeneringsprocessen. Uit het onderzoek blijkt dat er geen gevolgen waren voor de motivatie van leerlingen, maar dat zij wel hogere cijfers haalden. Gemotiveerde excellente leerlingen gingen beter presteren.

2. Kijk ook naar creativiteit

Joyce Gubbels (Radboud Universiteit) deed onderzoek naar excellentie in het basisonderwijs. Volgens haar wordt er te vaak naar alleen analytische vaardigheden gekeken. Er zijn echter ook leerlingen die creatieve of praktische vaardigheden hebben, en juist die zouden volgens de onderzoeker vaker aan bod moeten komen. Zij verdienen uitdagende opdrachten. Leerlingen die zowel analytisch als creatief goed zijn, zijn dat vaak ook op andere gebieden. Gubbels noemt dat succesvolle intelligentie. Een plusklas voor deze leerlingen blijkt niet alleen goed voor de vaardigheden, maar heeft ook positieve sociaal-emotionele gevolgen.

3. Definieer het

Tyas Prevoo (Onderwijsraad) benadrukt het belang om excellentie te definiëren. Waarop baseer je de selectie van leerlingen voor bijvoorbeeld een plusklas? Welke indicatoren hanteer je? Slechts de helft van de leerlingen die door de leerkrachten als excellent wordt bestempeld presteert ook hoog op de citotoets. De kans om hoogbegaafd te zijn is vijf keer zo groot als de ouders ook hoog opgeleid zijn, maar die verhouding is weer veel kleiner als je uitgaat van de IQ-test. Bovendien uit potentiële excellentie zich ook in gedrag. Omdat er weinig overlap is tussen de individuele indicatoren maar wel een sterke samenhang met achtergrond en gedrag, moeten volgens Prevoo meerdere instrumenten gebruikt worden voor de selectie.

4. Laat ze leuke dingen doen

Ferry Haan (Universiteit van Amsterdam) deed onderzoek naar de potentiële toegevoegde waarde van excellentiebeleid. Op de door hem onderzochte school mogen leerlingen die geselecteerd zijn lessen ruilen voor tijd aan projecten. Ze mogen leuke dingen doen in de tijd dat ze anders in de les zouden zijn. De achterliggende gedachte is dat ze daarvoor het meest gemotiveerd zijn. Op het Stedelijk Gymnasium Nijmegen verbetert dit Verbredingsprogramma de schoolprestaties van de leerlingen en stimuleert ze zo tot ambitieuze vervolgstudies.

_O2A0309.JPG
Slowscan voor 21e eeuwse vaardigheden mbo

Wat zijn 21e eeuwse vaardigheden die van belang zijn voor mbo-leerlingen? En hoe bereid jouw onderwijsorganisatie zich daarop voor? De slowscan van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo) geeft inzicht in wat te doen.

Vier grote maatschappelijke bewegingen zijn van invloed op de toekomst van mbo’ers. Zo zorgt technologisering ervoor dat steeds meer handenarbeid door machines wordt overgenomen. Daarnaast is er sprake van digitalisering (we kopen steeds meer online) en globalisering (de wereld is tegelijkertijd groot en kleiner geworden). Ten slotte is er nog de individualisering, waarbij een eigen identiteit en zelfredzaamheid als normaal worden beschouwd.

Vier gevolgen

Volgens Pieter Baaij en Ingrid Christoffelsen van het ecbo heeft dat vier belangrijke gevolgen voor mbo’ers: “Banen voor het leven bestaan voor hen niet meer, de inhoud van banen wordt bovendien onvoorspelbaar, er zal regelmatig sprake zijn van baanpolarisatie (de ene baan verdringt de andere) en opleiden voor een beroep zal steeds meer veranderen in opleiden voor werk.”

Slowscan

Om deze ontwikkelingen het hoofd te kunnen bieden heeft de mbo’er van de toekomst 21e-eeuwse vaardigheden nodig. Maar wat zijn dat voor vaardigheden? En hoe zorg je ervoor dat jouw onderwijsorganisatie leerlingen daarmee kan helpen?

Het ecbo heeft op basis van een literatuurstudie en in samenwerking met een aantal andere organisaties de ‘Slowscan 21e-eeuwse vaardigheden’ ontwikkeld. Baaij: “Doel is inzichtelijk te krijgen waar in jouw organisatie al aandacht is voor deze vaardigheden en waar je mogelijk nog een tandje moet bijzetten.” De term slowscan is daarbij bewust gekozen. Baaij: “Want het gaat hier om ontwikkelonderzoek. Dit doe je er niet in twee minuten even bij. Hier moet je echt wel de tijd voor nemen.”

De vaardigheden in de scan vallen uiteen in vier blokken: 1. Digitale vaardigheden, 2. Interpersoonlijke vaardigheden, 3. Denkvaardigheden en 4. Intra-persoonlijke vaardigheden.

Per cluster worden allerlei deelvaardigheden benoemd. Baaij: “Door structureel de scan te doorlopen krijg je zo per onderwerp inzicht in waar jouw organisatie staat.”

Meer weten?

http://www.ecbo.nl/7_2025_Ecbo-_-21ste-eeuwse-vaar...

NRO-congres voor onderwijs en onderzoek